7

‘Kom binnen,’ zei ze, ‘kom binnen. Jullie zijn allebei tot op het bot verkleumd.’

Je kon zien dat Kolja’s vriendin voor de belegering een mooie vrouw was geweest: haar asblonde haar kwam tot halverwege haar rug, haar lippen waren nog vol, en telkens als ze glimlachte verscheen er in haar linkerwang een halvemaanvormig kuiltje. In de rechterwang zat niet zo’n kuiltje, wat ik merkwaardig vond, en ik betrapte mezelf erop dat ik wachtte tot ze weer zou glimlachen, zodat ik dat eenzame kuiltje weer kon zien.

Kolja had haar een kus op beide wangen gegeven toen ze de deur opendeed, en het bloed was naar haar wangen gestegen, waardoor ze er heel even gezond had uitgezien.

‘Ze zeiden dat je dood was!’

‘Nog niet,’ zei Kolja. ‘Dit is mijn vriend Lev. Hij weigert me zijn patroniem of zijn achternaam te vertellen, maar misschien zegt hij het tegen jou wel. Ik heb de indruk dat jij wel zijn type bent. Lev, dit is Sonja Ivanovna. Een van mijn eerste veroveringen, en nog altijd een dierbare vriendin.’

‘Ha! Nogal een korte verovering, nietwaar? Napoleon in Moskou?’

Kolja grijnsde naar me. Zijn arm lag nog steeds om Sonja’s schouders en hij hield haar dicht tegen zich aan. Ze had zichzelf gehuld in een herenoverjas en drie of vier truien, maar ondanks al die lagen kleren kon ik zien dat er niet veel van haar over was.

‘Dit was een klassieke verleiding. Ik heb haar leren kennen tijdens een college over kunstgeschiedenis. Heb haar alle perverse gewoonten van de meesters verteld, van de jongetjes van Michelangelo tot de voeten van Malevitsj – wist je dat? Elke ochtend maakte hij een schets van de voeten van zijn huishoudster, zodat hij zich er ’s avonds bij kon aftrekken.’

‘Een klinkklare leugen. Er is verder niemand op de hele wereld die dat verhaal heeft gehoord,’ vertrouwde ze me toe.

‘Ze leerde de waarheid kennen over die wellustige schilders, raakte er opgewonden van, dus een paar glaasjes wodka ertegenaan was voldoende. Ik kwam, ik zag, ik overwon.’

Ze boog zich naar me toe, legde haar hand op de mouw van mijn overjas en fluisterde luid: ‘Hij kwam in elk geval wel. Dat moet ik hem nageven.’

Ik was het niet gewend om vrouwen over seks te horen praten. De jongens die ik kende hielden er nooit over op, hoewel ze geen van allen echt leken te weten waar ze het over hadden, maar meisjes bewaarden dergelijke gesprekken voor hun eigen besloten heksenbijeenkomsten. Ik vroeg me af of Grisja het al met Vera had gedaan, maar toen herinnerde ik me dat Grisja en Vera allebei dood waren, begraven onder grafzerken van verwoest beton.

Sonja zag de uitdrukking van ellende op mijn gezicht en nam aan dat ik van mijn stuk was gebracht door hun onbeschaamde gesprek. Ze schonk me een warme glimlach, compleet met halvemaanvormig kuiltje.

‘Maak je geen zorgen, lieverd. Niet één van ons is zo bohemien als hij denkt.’ Ze wendde zich tot Kolja. ‘Wat een schatje. Waar heb je hem gevonden?’

‘Hij woonde in het Kirov. Aan de Vojnova.’

‘Het Kirov? Het gebouw dat gisteravond is ingestort? Wat vreselijk voor je, lieve jongen.’

Ze nam me in haar armen. Het was alsof ik door een vogelverschrikker werd omhelsd. Ik voelde helemaal geen lichaam onder haar kleren, alleen dikke lagen rokerige wol. Toch was het fijn om de bezorgdheid van een vrouw te voelen. Misschien wilde ze slechts beleefd zijn, maar toch was het prettig.

‘Kom mee,’ zei ze. Ze pakte mijn hand vast, leren handschoen tegen leren handschoen. ‘Nu is dit je thuis. Als je ergens een nacht of een week wilt slapen, dan slaap je hier. Morgen mag je me helpen water uit de Neva te halen.’

‘Morgen moeten we aan het werk,’ zei Kolja, maar ze deed alsof ze hem niet hoorde en leidde ons naar de zitkamer. Een groepje van zes mensen zat in een halve kring om een houtkachel heen. Ze zagen eruit als studenten; de mannen pronkten nog met lange bakkebaarden en prachtige snorren, en de vrouwen hadden kort haar en droegen zigeuneroorbellen. Ze deelden enkele dikke dekens, nipten van koppen thee en namen ons, de nieuwkomers, op zonder ons zelfs maar te begroeten. Ik begreep wel waarom ze zo ontstemd waren. Vreemden waren in het beste geval ergerlijk en in het ergste geval fataal – ook al hadden ze geen kwaad in de zin, ze wilden altijd eten.

Sonja stelde ons allemaal aan elkaar voor en noemde de naam van iedereen in de kring, maar ze zeiden niets, tot Kolja een wit voetje bij hen haalde door zijn reep bibliotheeksnoep uit te pakken en te verdelen. Niet dat het nu zo lekker was om op dat spul te kauwen, maar het was iets te eten, iets wat de bloedsomloop op gang bracht, en al snel werd de draad van het gesprek weer opgepakt.

Sonja’s vrienden bleken chirurgen en verpleegkundigen te zijn, geen studenten. Ze waren net klaar met een vierentwintiguursdienst waarin ze armen en benen hadden geamputeerd, kogels uit verbrijzelde botten hadden gepeuterd en hadden geprobeerd zonder verdoving, donorbloed of elektriciteit verminkte soldaten op te lappen. Ze hadden niet eens genoeg heet water om hun scalpels fatsoenlijk te steriliseren.

‘Lev hier heeft in het Kirov gewoond,’ zei Sonja, terwijl ze vol medeleven naar me knikte. ‘Het gebouw aan de Vojnova dat gisteravond is gebombardeerd.’

Er klonken gemompelde uitingen van medeleven, en hier en daar werd er bij wijze van condoleance geknikt.

‘Was je binnen toen de bom insloeg?’

Ik schudde mijn hoofd. Ik wierp een korte blik op Kolja, die met een stompje potlood aantekeningen zat te maken in zijn dagboek, zonder enige aandacht aan ons te besteden. Toen keek ik weer naar de artsen en verpleegkundigen, die op een antwoord wachtten. Deze mensen waren vreemden. Waarom zou ik hen met de waarheid belasten?

‘Ik logeerde bij vrienden.’

‘Er zijn er een paar levend uit gekomen,’ zei een van de chirurgen, Timofei, een man met een montuurloze bril die eruitzag als een schilder. ‘Ik heb er in het ziekenhuis iemand over horen praten.’

‘Echt waar? Hoeveel?’

‘Weet ik niet. Zo goed heb ik niet geluisterd. Niet vervelend bedoeld, maar ... er gaat elke nacht wel een gebouw tegen de vlakte.’

Het gerucht dat er overlevenden waren vrolijkte me op. De schuilkelder van het gebouw leek behoorlijk robuust – als de mensen er op tijd hun toevlucht hadden genomen, hadden ze het mogelijk overleefd. Vera en de tweeling haastten zich met hun familie altijd meteen naar de schuilkelder wanneer de sirenes afgingen. Zavolidov de gangster daarentegen – ik kan me niet herinneren hem ooit in de schuilkelder te hebben gezien. Hij sliep dwars door de sirenes heen, net zoals hij dwars door de ochtenden heen sliep, met een koud washandje op zijn voorhoofd en een naakt meisje naast zich. Tenminste, zo stelde ik het me voor. Nee, hij zou niet naar de schuilkelder zijn gegaan, maar aan de andere kant bracht Zavodilov heel wat nachten elders door om zijn mysterieuze zaakjes te regelen of iets te gaan drinken in de flat van een andere crimineel.

Sonja schonk nog twee glazen slappe thee in en gaf er een aan mij en een aan Kolja. Voor het eerst sinds het ontbijt in het kantoor van de kolonel trok ik mijn handschoenen uit. Het warme glas voelde aan als een levend wezen, als een diertje met een hartslag en een ziel. Ik liet de stoom opstijgen naar mijn gezicht, en het duurde even voor tot me doordrong dat Sonja me iets vroeg.

‘Sorry, wat zei je?’

‘Ik vroeg of je familie ook in het gebouw was.’

‘Nee, ze zijn in september al de stad uit gevlucht.’

‘Mooi. Die van mij ook. Mijn broertjes zijn naar Moskou gegaan.’

‘En nu staan de Duitsers ook voor de poorten van Moskou,’ zei Pavel, een jongeman met een fretachtig gezicht die naar de ijzeren kachel staarde en met niemand oogcontact maakte. ‘Nog een paar weken, dan nemen ze de stad in.’

‘Ze gaan hun gang maar,’ zei Timofei. ‘Dan flikken we ze hetzelfde als Rostoptsjin indertijd: alles platbranden en ons terugtrekken. Waar moeten ze dan schuilen? Wat moeten ze dan eten? We laten de winter gewoon met ze afrekenen.’

‘Hetzelfde als Rostoptsjin ... getver!’ Sonja trok een gezicht alsof ze iets heel smerigs rook. ‘Je schildert hem af als een held.’

‘Dat was hij ook. Je moet niet op de geschiedschrijving van Tolstoj vertrouwen.’

‘Jaja, die geweldige graaf Rostoptsjin, vriend van het volk.’

‘Sleep de politiek er nou niet bij. Het gaat om oorlog, niet om de klassenstrijd.’

‘Sleep de politiek er niet bij? Wie heeft de politiek erbij gesleept? Denk je soms dat oorlog niets met politiek te maken heeft?’

Kolja maakte met één opmerking een eind aan de woordenwisseling. Hij staarde naar zijn kop thee, die hij met twee handen vasthield.

‘De Duitsers nemen Moskou niet in.’

‘En welke expert zegt dat?’ vroeg Pavel.

‘Dat zeg ik. Begin december waren de moffen Moskou tot op dertig kilometer genaderd. Nu zitten ze er honderd kilometer vandaan. De Wehrmacht heeft zich nog nooit teruggetrokken. Ze weten niet eens hoe het moet. Het enige waarop ze getraind zijn, het enige wat er in de boeken staat die ze bestudeerd hebben, is aanvallen. Aanvallen, aanvallen en nog eens aanvallen. Nu moeten ze achteruit, en daar houden ze pas mee op als ze in Berlijn op hun kont liggen.’

Een hele tijd zei niemand iets. De vrouwen in de groep staarden Kolja aan met ogen die iets meer glans kregen in hun uitgemergelde gezicht. Allemaal waren ze een beetje verliefd op hem.

‘Neem me niet kwalijk dat ik het vraag, kameraad,’ zei Pavel, die spottend de nadruk legde op dat laatste woord. ‘Maar als jij zo’n belangrijke figuur bent in het leger en op de hoogte bent van zulke belangrijke informatie, waarom zit je dan hier bij ons?’

‘Ik kan niets zeggen over mijn bevelen,’ zei Kolja, zonder zich te storen aan de beledigende toon van de chirurg. Hij nam een slok thee en hield het warme water even in zijn mond. Toen hij zag dat Sonja nog steeds naar hem zat te kijken, glimlachte hij naar haar. Iedereen was stil. Niemand had zich verroerd, maar de sfeer was veranderd: Kolja en Sonja stonden voor het voetlicht op het toneel, en wij, de zwijgende toeschouwers, vroegen ons af of we blote huid te zien zouden krijgen. Het voorspel was begonnen, al zaten ze een heel eind uit elkaar en waren ze alle twee in vele lagen wol gepakt. Ik hoopte dat er op een dag een meisje op die manier naar mij zou kijken, maar ik wist dat dat nooit zou gebeuren. Die smalle schouders van me, die waakzame, angstige knaagdierogen – ik was niet het type waar vrouwen om zwijmelden. Het allerergste was nog mijn neus, mijn gehate neus, die snavel die me al duizenden beledigingen had opgeleverd. Het was al erg genoeg om een Jood in Rusland te zijn, maar als je dan ook nog eens een Jood was met een neus uit een semitische karikatuur, nou, dan gaf dat aanleiding tot diepe zelfverachting. Meestal was ik er trots op dat ik Joods was, maar ik wilde er liever niet zo uitzien. Ik wilde eruitzien als een ariër, met blond haar en blauwe ogen, een brede borst en een krachtige kaak. Ik wilde er net zo uitzien als Kolja.

Kolja knipoogde naar Sonja en dronk zijn thee op. Toen staarde hij zuchtend naar het restje op de bodem.

‘Weten jullie dat ik al negen dagen niet meer heb gescheten?’

Die nacht sliepen we allemaal in de woonkamer, afgezien van Kolja en Sonja, die als op een onzichtbaar teken tegelijk opstonden en in de slaapkamer verdwenen. De achterblijvers verdeelden de dekens. We gingen dicht bij elkaar liggen om warm te blijven, dus zelfs toen de kachel doofde, rilde ik niet eens zo erg. Van de kou had ik minder last dan van Sonja’s gedempte kreetjes. Die kreetjes klonken onwaarschijnlijk gelukkig, alsof Kolja alle ellende van de afgelopen maanden wegneukte, alsof hij de honger, de kou, de bommen en de Duitsers wegneukte. Sonja was mooi en lief, maar haar genot was afschuwelijk om naar te luisteren – ík wilde degene zijn die met zijn pik een mooi meisje de belegering kon doen vergeten. In plaats daarvan lag ik in de flat van een vreemde op de grond naast een man die ik niet kende, die woelde in zijn slaap en naar gekookte kool stonk.

Ik kan me nauwelijks voorstellen dat de seks erg lang duurde – wie had daar immers de energie voor? – maar het leek de halve nacht door te gaan: Sonja’s kreetjes en Kolja’s gepraat, zo zachtjes dat ik zelfs door de dunne muren heen niet kon verstaan wat hij zei. Hij klonk heel kalm, alsof hij haar iets voorlas uit een krant. Ik vroeg me af wat hij in vredesnaam allemaal tegen haar zei. Wat zeg je tegen een meisje als je haar neukt? Dat leek me erg belangrijk om te weten. Misschien citeerde hij die schrijver met wie hij dweepte. Of misschien vertelde hij haar over het gevecht met de kannibaal en diens vrouw, maar dat leek me onwaarschijnlijk. In de duisternis luisterde ik naar hen, terwijl de wind de ruiten deed rammelen in de sponningen en de laatste sintels in de kachel knapten. Het eenzaamste geluid ter wereld is dat van anderen die de liefde bedrijven.